De streektaalconferentie: het verslag.

Streektaalconferentie ‘De wondere wereld van de streektaalgrenzen’.

Amsterdam, 13 oktober 2017SONY DSC

Op 13 oktober 2017 hield de Stichting Nederlandse Dialecten (SND) samen met Variaties vzw en het Meertens Instituut haar twaalfde streektaalconferentie, met als thema ‘De wondere wereld van de streektaalgrenzen’. Centraal stond de vraag of er taalkundige argumenten bestaan om regionale variëteiten als streektaal af te grenzen, naast de historische, sociologische, psychologische en politieke argumenten die meestal worden aangehaald. Het antwoord op die vraag is met name in Nederland interessant, omdat daar zowel het Nedersaksisch als het Limburgs erkend zijn volgens het Europese Handvest van Minderheidstalen, en de andere streektalen niet. België heeft het Handvest nooit erkend, en kan dus ook geen aparte streektalen erkennen. Dat heeft dan weer tot gevolg dat de erkende Limburgse streektaal ophoudt aan de rijksgrens, iets wat taalkundig gezien absurd is.

Overgangsgebieden

Het voormiddagprogramma was eerder taalkundig van aard, het namiddagprogramma had een meer beleidsmatige inslag. Sjef Barbiers beet de spits af met zijn verhaal over ‘talen in de overgang’. Aan de hand van verschillende isoglossen, zowel fonologische als syntactische, liet hij zien dat je zowat elke regionale variant als overgangstaal tussen twee andere kunt beschouwen. De loop van de isoglossen hangt immers vooral af van de specifieke taalkenmerken die je onderzoekt. Als je dan een aantal isoglossen over elkaar legt, blijken er wel bepaalde gebieden naar boven te komen. Maar strak afgegrensd zijn die zeker niet.

Daarna vertelde Erik Hoekstra meer over de analyse van het Bildts. Het Bildts is een vermenging van Zuid-Hollands met Fries. De vraag is nu of het over een overgangsdialect of een mengtaal gaat. Op basis van de analyse en de geschiedenis besluit Hoekstra dat het een mengtaal is. Een aanvraag tot erkenning als streektaal bij de Nederlandse overheid is intussen niet gehonoreerd.

Taal en identiteit

Jos Swanenberg toetste in zijn bijdrage de taalkundige gebiedsindeling die Weijnen decennia geleden van het Noord-Brabants maakte aan de hand van fonologische isoglossen, aan de dagelijkse realiteit. In enkele grensregio’s van Noord-Brabant, met name het Westhoeks en het Budels, worden taalkundig gezien immers geen Brabantse dialecten gesproken, maar wel Zuid-Hollandse, resp. Limburgse. Toch beschouwen zowel de provinciale overheid als de mensen zelf die dialecten als Brabants. Dialecten zijn dus meer dan enkel hun taalkundige kenmerken. Ze hebben ook te maken met identiteit.

SONY DSC

Baarden en paarden

Nina Ouddeken van het Meertens Instituut lichtte een deel van haar onderzoeksresultaten toe over de realisatie van de klanken b en p in de woorden ‘baarden’ en ‘paarden’ in het Nedersaksisch gebied in Nederland en Duitsland. Er is namelijk een duidelijk waarneembaar verschil tussen het Nedersaksisch in Duitsland en in Nederland, en de vraag is dan hoe die verschillen gerealiseerd worden in het overgangsgebied tussen die twee. Uit Ouddekens onderzoek blijkt dat er in dat overgangsgebied geen echt systeem te ontdekken valt. Alle realisaties komen gewoon door elkaar voor. Dat maakt ook dat je het Nedersaksisch in Duitsland op basis van dit kenmerk niet duidelijk kunt afgrenzen van het Nedersaksisch in Nederland.

Dialecten meten

Wilbert Heeringa sloot de voormiddag af met een verhaal over dialectometrie, ofwel de wetenschappelijke methode om aan de hand van meerdere meetpunten en taalkundige verschillen de afstand tussen streektalen onderling en tussen regionale varianten en de standaardtaal te meten. Dialectometrie doet meer dan enkel isoglossen over elkaar schuiven en verschillen optellen. Er wordt ook een ‘gewicht’ aan die verschillen gehangen, zodat de opvallendste verschillen zwaarder doorwegen dan de kleinere. Heeringa hoopt zo een meetmethode uit te werken waarmee niet enkel aangrenzende streektalen met elkaar vergeleken kunnen worden, maar ook talen waartussen een grotere geografische afstand ligt.

Elke lezing tijdens de voormiddag werd afgesloten met een vragenmoment. Vooral de bijdragen over het Bildts en de dialectometrie riepen heel wat vragen en reacties op. Na de voormiddag werd wel duidelijk dat met taalkundige argumenten alleen je geen streektalen van elkaar kunt afgrenzen. Identiteit, emotie en historisch besef spelen ook een moeilijk te onderschatten rol.

Variatie en normen

Na de lunch en de rondleiding door het Internationale Instituut voor Sociale Geschiedenis was het tijd voor het namiddagprogramma. Dat bestond uit vier lezingen die het afgrenzen van streektalen en de erkenning ervan in een breder perspectief behandelden. Rob Belemans deed dat als eerste en vertrok van de erkenning van het Limburgs. Hij stelde vast dat die erkenning op zich geen effect heeft op de manier waarop taalgebruikers met hun dialect omgaan: zowel in Belgisch-Limburg als in Nederlands-Limburg blijven de mensen dialect spreken. Hij pleit voor een Taalunie die zich uitsluitend met de standaardtaalnorm bezighoudt en niet met taalvariatie. Hij is ook niet te vinden voor het schrijven van dialecten, omdat dat een zekere vorm van vastleggen en cultivering is van die talen.

SONY DSC

Jacques Van Keymeulen maakte in zijn lezing al snel duidelijk dat hij vindt dat alle dialecten en streektalen even waardevol zijn. Dat sommige streektalen (Limburgs en Nedersaksisch) erkend zijn en andere niet, is volgens hem heel vreemd. Erkenning van streektalen betekent ook erkenning van een identiteit. Er bestaan inderdaad verschillende indelingen in streektalen, telkens met overgangsgebieden. Maar het zijn de mensen zelf die aanvoelen tot welke regio ze horen, en dat is eerder een kwestie van erkenning van identiteit.

Het standpunt van de Taalunie kregen we te horen van Algemeen Secretaris Hans Bennis. De Taalunie werkt op dit moment aan een nieuwe versie van de adviestekst over taalvariatie. In tegenstelling tot waar Belemans voor pleitte, presenteerde Bennis de Taalunie als een organisatie die ook een taalvariatiebeleid, en dus een streektaalbeleid ontwikkelt. Volgens hem moeten alle taalvarianten gelijkwaardig worden behandeld, dus moeten ook alle streektalen erkend kunnen worden. Hij vindt de criteria van het Handvest daarvoor te vaag en onduidelijk voor de Nederlandse en Belgische situatie, en pleit voor andere criteria: de taalgebruikers moeten het zelf willen, ze moeten een verhaal hebben en die vraag moet door een bestuurlijke gemeenschap (bijvoorbeeld de gemeentelijke of provinciale overheid) worden gedragen.

Marc Van Oostendorp ten slotte reconstrueerde het verhaal van de erkenning van het Nedersaksisch en het Limburgs (en waarom het Zeeuws niet erkend werd). Zo blijkt het feit dat de eerste twee door de politiek wel erkend werden een uitzonderlijke overwinning van de taalwetenschap: een twijfelende politicus ging overstag omdat hij de ‘hooggeleerde heren’ (Toon Weijnen, Hermann Niebaum en Jan Berns) niet wilde tegenspreken. Pas later werd de Nederlandse Taalunie bij het beslissingsproces betrokken, en die adviseerde van in het begin negatief. De overwinning van de taalwetenschap blijkt dan eigenlijk een pyrrusoverwinning. Intussen pleitte ook Van Oostendorp ervoor om voor de erkenning van regionale taalvariëteiten geen taalkundigen te raadplegen. Erkenning is een kwestie van identiteit en emotie, en niet van taalkunde. Van Oostendorp keek ook naar de standaardtaal, en vroeg zich af of we niet beter kunnen spreken van een Koepelnederlands dan van een Standaardnederlands.

De rol van de Taalunie

SONY DSC

De vier sprekers van de namiddag vormden het panel voor het afsluitende debat. Dat werd geleid door Roeland Van Hout, de organisator van de eerste streektaalconferentie 12 jaar geleden. Het debat was pittig en draaide vooral om de vraag om wat de norm nu is, wie dat bepaalt en wat de rol van de Nederlandse Taalunie moet zijn in de vraag om erkenning van streektalen. Mag ze een rol spelen, of moet ze, zoals Belemans bepleitte, zich enkel met de standaardtaal bezighouden? En als ze zich met taalvariatie bezighoudt – wat ze in de praktijk ook doet – moeten daar dan taalkundigen bij worden betrokken, en op welke manier moeten die streektalen dan erkend en ondersteund worden? Vanuit het publiek werden enkele pertinente vragen gesteld en werd meer achtergrond gegeven over het ontstaan van het Europese Handvest 25 jaar geleden. Dat was in eerste instantie bedoeld om bedreigde bevolkingsgroepen binnen Europa die een minderheidstaal spraken, te beschermen, en niet om streektalen te erkennen.

Kortom: de streektaalconferentie gaf dan wel geen eenduidig antwoord op de vraag of streektalen op een puur taalkundige manier van elkaar onderscheiden kunnen worden – het lijkt er eerder op van niet –, maar leverde wel heel wat invalshoeken van de problematiek op. De lezingen worden in principe in de loop van volgend jaar gepubliceerd, zodat iedereen die dat wil, zich dan opnieuw in de wondere wereld van streektaalgrenzen kan onderdompelen.

SONY DSC

Streektaalconferentie 2017

Klik hier voor het verslag van bezoeker Marcel Plaatsman