(door Frens Bakker)
De dialecten in Nederlands-Limburg worden in verschillende dialectgroepen ingedeeld, van noord naar zuid: het Kleverlands, het Oost-Limburgs, het Centraal-Limburgs en het Ripuarisch. Het Oost- en Centraal-Limburgs worden samen met het West-Limburgs ook wel Zuidnederfrankisch genoemd. (Zie kaartje 1).
Zuiden vs noorden
De zogeheten Benrather lijn vormt de scheiding tussen het Ripuarisch en het Zuidnederfrankisch. Ze is een bundeling van klankgrenzen. Zo vormt de Benrather lijn de klankgrens tussen het Zuidnederfrankische k tegenover het Ripuarische ch (bv. maken – machen), het Zuidnederfrankische t en het Ripuarische ts of s (bv. tijd – Zeit en straat – Straße) en ten slotte de grens tussen het Zuidnederfrankische p en het Ripuarische f (bv. hopen – hoffen).
De zuidoostelijke grens van het Zuidnederfrankisch is dus scherp. Hoe staat het met zijn noordelijke grens? Die is flinterdun, want de aangeduide grens tussen Zuidnederfrankisch en Kleverlands bestaat uit enkel de tegenstelling k–ch en dan ook nog in maar twee woorden: ik – ich en ook – auch. Geen wonder dat Nederlandse dialectologen het na 170 jaar niet eens zijn over deze grens. Een andere vaker genoemde grens is die tussen het noordelijke mij en het zuidelijke mich die iets noordelijker loopt. Maar deze lijn berust op één enkel woord. Een andere scheidslijn die geopperd is, is de grens tussen het noordelijke gij en het zuidelijke du. Ook hier gaat het maar over één verschil, alleen volgen er na gij en du andere werkwoordsvormen, bijv. gij zijt – du bis(t) of gij pakt – du paks. En zo zouden we nog meer woord- of klankgrenzen, ofwel isoglossen kunnen opperen. Maar dit leidt tot een eindeloze discussie. Hoe komen we uit deze patstelling?
Dialectometrie
In de 21ste eeuw is er een nieuwe methode opgekomen: de dialectometrie. Die meet de onderlinge afstanden tussen dialecten. De dialectometrie vergelijkt een verzameling dialectwoorden uit verschillende dialecten met elkaar. Hoe kleiner het aantal verschillen, hoe meer die dialecten bij elkaar horen. Zo ontstaat er een geografisch patroon.
Deze dialectometrische methode hebben wij toegepast met een dicht netwerk van plaatsen in Noord-Limburg en over de Nederlands-Duitse rijksgrens. De woorden die we hebben onderzocht, stammen uit de zogeheten Swadesh-lijst, een lijst van 207 woorden die internationaal wordt gebruikt om de mate van verwantschap tussen talen te achterhalen. Het zijn woorden die in vrijwel elke cultuur voorkomen en zo vaak worden gebruikt dat ze niet makkelijk wijken voor leenwoorden. Wij hebben deze woorden gebruikt om de mate van verwantschap tussen dialecten te bepalen. Die dialectwoorden hebben we op twee manier geanalyseerd.
Op de eerste plaats met de zogeheten kennisgestuurde methode. Per plaats hebben we per dialectwoord uitgemaakt of het een noordelijke of zuidelijke vorm heeft.
Zo is huus (huis) noordelijk en hoês zuidelijk, en is hoe (hoe) noordelijk en wie zuidelijk. Mengvormen hebben we volgens vaste regels óf als noordelijk óf als zuidelijk bestempeld. Een noordelijke vorm kreeg een 0, een zuidelijke een 1. Tenslotte hebben we per dialect de nullen en de enen opgeteld. Hoe lager de uitkomst, hoe Kleverlandser het dialect is. En hoe hoger de uitkomst, hoe Zuidnederfrankischer.
Op de tweede plaats hebben we de rekenkundige methode toegepast. De computer ontleedt elk woord in stukjes en telt telkens hoeveel stappen er nodig zijn om van vorm één tot vorm twee te komen. Zo is de afstand tussen hand en hangk 2 en is de afstand tussen hând en hangkd 4. De computer bepaalt dus – geheel los van de onderzoeker – hoe groot de afstanden tussen de dialecten zijn. Al die afstanden leveren een patroon op van groepen verwante dialecten.
Noord-midden-zuid
We hebben alle onderzochte woorden uit drie dialectenquêtes geput, elk uit een andere tijd. Telkens hebben we de kennisgestuurde methode en de rekenkundige methode toegepast.
Opvallend genoeg vonden we telkens bijna dezelfde driedeling: noord-midden-zuid. Uit welke dialectenquêtes we de woorden ook haalden en of we nu de kennisgestuurde of de rekenkundige methode toepasten, altijd vonden we dezelfde noord-midden-zuidindeling. Wél versprong Sevenum soms tussen midden en zuid en stonden de middendialecten soms dichter bij het noorden en soms dichter bij het zuiden. Maar de driedeling was vrijwel identiek.
Ook opvallend is dat we de grenzen die zo vaak zijn genoemd, de ik-ich-, de mij-mich- en de gij-du-grens niet terugvinden. Hiernaast hebben we een strook net over de Duitse grens onderzocht. Daar vonden we geen drie-, maar een tweedeling. In kaartje 2 staat het eindresultaat van ons onderzoek.
Hoe komt dit?
Hoe zijn deze afbakeningen te verklaren? De Duitse noord-zuidgrens stamt uit de 16de eeuw en gaat terug op een oude kerkelijke grens. De driedeling aan Nederlandse kant stamt uit de 19de eeuw en hangt nauw samen met de geschiedenis van Venlo.
Rond 1700 werd Venlo een Staatse enclave in hoofdzakelijk Pruisisch gebied. Pruisen stelde toen riviertollen in. Dat maakte een einde aan Venlo als handelsstad. Venlo verarmde snel en dat beperkte de uitstraling van het Venlose dialect en vergrootte die van het Venrayse dialect, tot de zuidgrens van de middenzone. Toen in de Franse tijd de handelsbelemmeringen verdwenen, leefde Venlo weer op. De nieuwe Nederlands-Duitse grens van 1815 schermde het nu Duitse gebied af van de Venlose invloed, maar vergrootte de Venlose invloedssfeer in Noord-Limburg. En zo ontstond in Noord-Limburg de noordgrens van de middenzone.
Deze middenzone hebben we naar de grootste plaats de Horster band genoemd. De dialecten uit deze Horster band staan iets dichter bij het Zuidnederfrankisch (met Venlo als grootste plaats) dan bij het echte Kleverlands (met Venray als grootste plaats). Dus als wij deze Horster band per se bij een aangrenzende zone moeten voegen, dan trekken we die bij het zuidelijke Zuidnederfrankisch.
Niet ik-ich maar briêf-breef
Dat betekent dat de Uerdinger lijn, de ‘traditionele’ ik-ich- en ook-auch-grens, niet de grens vormt tussen het Kleverlands en het Zuidnederfrankisch. Die grens loopt noordelijker dan in kaartje 1.
De grens tussen de noordelijke en de middenzone valt samen met o.m. de oe-oo- en ie-ee-grens, bijvoorbeeld tussen goêjen briêf en goojen breef (goede brief). Terwijl de traditionele indeling van de Limburgse dialecten op medeklinkers is gebaseerd, blijken opvallend genoeg in Noord-Limburg de klinkers toonaangevend bij de afgrenzing.