
Een lucifer is een ‘houtje met ontvlambare kop, om vuur mee te maken’. Zo’n stokje heet in de dialecten soms ook wel sulfer, stekje, zwegel, allumetje of strijkhoutje. Waar worden die benamingen gebruikt — en waarom?
De naam van dit ‘vuurstokje’ is afkomstig van de Engelse merknaam Lucifer Match. De verkorte vorm hiervan is rond 1850 in het Nederlands terechtgekomen, en in grote delen van ons taalgebied is lucifer ook de enige naam. Maar toch bestaan er voor dit relatief jonge voorwerp een aantal dialect-
namen, zoals sulfer, stekje, zwegel, allumetje en strijkhoutje.
Maar er zijn regionaal ook andere aanduidingen te vinden. Zo is stekje – vrijwel overal uitgesproken als stekske – in het zuiden van het taalgebied het bekendste dialectwoord voor de lucifer. Het is het verkleinwoord van stek in de betekenis ‘staak, stok’. Hetzelfde benoemingsmotief geldt ook voor priemke en voor spikske, het verkleinwoord van speek (het regionale woord voor ‘spaak’). Andere benamingen zijn sulfer en solfer, vooral bekend in het zuidwesten van ons taalgebied.
Het Limburgse zwegeltje is eigenlijk zwavel. De g in zwegel is immers een v geworden, een klankwisseling die wel vaker voorkomt in het Nederlands. Net als sulfer verwijst het zwegeltje naar de koppen
van de oude zwavelstokjes.
In het oosten van Nederland hoor je strieker en striekholtje. Het benoemt wat je met een lucifer
doet: je strijkt ermee over een oppervlak om vuur te maken. Datzelfde geldt voor krets en varianten. Kretsen betekent ‘krabben, een krassend geluid maken’. Ook het allumetje hoort hier thuis: allumer is Frans voor ‘aansteken’.
Typisch Zeeuws is het woord zwammetje. Oorspronkelijk was dat een in de tondeldoos gelegd stukje tondelzwam (een paddenstoel), dat door vuurslag en -steen werd aangestoken.
Meer lezen over de namen voor de lucifer? De volledige tekst is te vinden op p. 50-55 in Wie zegt wat waar.
Het boek is te bestellen in de webwinkel van Onze Taal of bij de Stichting Nederlandse Dialecten.